De Weerwolf

De Weerwolf

Als het gesluierd, schemerdonker bos
zich opmaakt voor de nacht;
als de spin het laatste zonlicht vangt
en deelt in kleurenpracht;
als het grijs gekeerd is,
het Woud getooid in zwart;
als de regen sijpelt op grond die smacht,
het geplens zich vermengt met de wind
in het eeuwige spel om macht …
… Ik wacht.

Als het onweer overwaait,
in het duister de stilte dieper groeit,
duizend schimmen onhoorbaar zich verroeren;
als de angst ’s mensen keel verschroeit
omdat van overal gevaren loeren
en plots ver weg een klokje klept
dat zegt: ‘Het is middernacht’ …
… Ik wacht.

Maar wanneer zilver openspat,
de maan mij zoekt en vindt;
dan buigt mijn lichaam naar mijn wil,
versmelt het in woeste spasmen.
Een grauw, een knauw, een grom, een gil …
zacht uitwaaiende orgasmen.

Mijn haar is vacht nu,
mijn nagels scherp,
mijn neus ruikt angst en leven.
Een flits, een kreun…
De schaduw van de dood …
In het zilverlicht flikkeren mijn tanden
bloederig rood …
Bloedstollend verscheurt mijn langgerekt gehuil
de valse vrede die de stilte bracht.
Ik hef mijn kop en kijk naar ’s manen pracht
terwijl achter mijn bloeddoorlopen ogen
genot mijn haat toelacht …
Het is nacht.

Peter Varg

FacebookmailFacebookmail
Kernwoorden